Tekst: Willem Lampe
Zeventien van de 25 kasten waren onthoofd. Waarschijnlijk met een stok was bij de meeste kasten het deksel gelicht. “Geluk bij een ongeluk is dat bij de mezen de jongen juist zijn uitgevlogen. De vliegenvangers beginnen later met broeden en hiervan zitten de jonge vogels nog in de nestkast. Het lot wil dat juist de kasten met hulpeloze, kale vliegenvangers vandalisme bespaard is gebleven. Die stonden meer aan de weg. Te veel in het zicht. Dat heeft de daders kennelijk weerhouden. Wat als het eerder was gebeurd? Dode jongen, zeker weten!”
De meeste kasten waren geclaimd door pimpelmezen en koolmezen, maar volgens Bart legt steeds vaker een broedpaar bonte vliegenvangers beslag op een kast. En een enkele keer een zwarte mees. De vogelaar zet in bescheiden vorm het werk van zijn vader Koop voort. Koop Nijstad was een echte vogelaar, die honderden nestkasten her en der in de bomen had hangen. Van piepkleine pimpelmeeskasten tot imposante uilenkasten. De liefde voor het fladderende gilde kreeg Bart mee van zijn ouwe heer. In samenwerking en overleg met de lokale vogelbescherming zet hij het werk van zijn pa voort. Hij laat zich door deze ontmoedigende daad niet uit het veld slaan.